Het is nacht. Ineens heeft hij zin om iets te doen. Ook al leidt hij zijn eigen leven, hij wil zijn mensen toch laten merken dat hij ook op afstand weleens aan ze denkt. De zon is nog net niet op als hij eindelijk hun huis bereikt. Hij drapeert de dode rat duidelijk zichtbaar tussen de uitgebloeide teunisbloemen in de tuin. Dwars door het kattenluik heen ruikt hij hun jassen. Zal hij…? Nee, nog niet. Er zitten nog zachte dagen en nachten in de lucht.
Dirk is nog steeds niet terug en ik moet op reis voor mijn werk. Op de ochtend voor mijn vertrek kijk ik uit het keukenraam en zie iets liggen in de tuin. Iets groots en bruins. Het is een rat, helemaal stijf en met een zeer verbaasde uitdrukking op zijn gezicht. Er is geen bloed te zien, alleen twee natte, diepe gaatjes in zijn nek. Moet ik dit beschouwen als een ansichtkaartje van Dirk?
Als het vliegtuig een dag later in het verre Zuiden landt, staat mijn koffer nog in Amsterdam. Staking op Schiphol. In een Spaans hotel zit ik zonder tandenborstel, zonder schone onderbroeken , zonder wandelschoenen, zonder oorbellen. Ik bel mijn vriend. Misschien kan hij iets regelen. Halverwege het gesprek onderbreekt hij mijn geklaag. ‘Wie denk je dat er terug is?’ Dirk!!! Opeens loopt alles over.